U bevindt zich hier:
9.2. Het cultureel-erfgoedbeleid in cijfers: een terugblik 2005-2010
Hieronder is een budgettair overzicht opgenomen voor de cultureel-erfgoedsector voor de periode 2005–2010. Deze cijfers zijn indicatief voor een aantal tendensen in het cultureel-erfgoedbeleid in deze periode.
Ten eerste was (en is) het cultureel-erfgoedbeleid een vrij jong beleidsveld dat nog in volle ontwikkeling is. De ontwikkeling wordt weerspiegeld in de toename van de totale budgetten: van 27,2 miljoen euro in 2005 tot 39,4 miljoen euro in 2009. Dit komt neer op een toename van 44% (inclusief indexen). Als gevolg van de financiële crisis kwam er een einde aan dit groeipad. Zoals de meeste sectoren moest ook de cultureel-erfgoedsector in 2010 inleveren – 1,3 miljoen euro. Ook voor 2011 ligt een besparing in het verschiet.
De sterkste groei in de periode 2005–2009 situeerde zich bij de werkingssubsidies, die in totaal met 58% stegen. Sterke stijgers zijn de convenants met gemeenten (+ 97%), de Vlaams ingedeelde musea (+ 80%), de landelijke organisaties volkscultuur en expertisecentra (+ 75% na correctie) en de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap (+ 47%).
De stijging van de budgetten van de convenants met gemeenten wordt verklaard door de gestage ontwikkeling van dit instrument.
De huidige ondersteuningspolitiek voor musea, zoals verankerd in het Cultureel-erfgoeddecreet, is het resultaat van een evolutie van 10 jaar.
Bij de implementatie van het Museumdecreet in 1999 subsidieerde de Vlaamse overheid initieel enkel musea met een landelijke (Vlaamse) of internationale werking. In het kader van een erkenningsbeleid begon Vlaanderen geleidelijk ook andere musea te subsidiëren. Vanaf 2001 ging de Vlaamse overheid (samen met de provincies) ook erkende musea van het regionale niveau subsidiëren en vanaf 2006 werd ook een subsidie toegekend aan de erkende musea van het lokale niveau.
Hoewel deze aanpak succesvol bleek om musea te stimuleren tot het behalen van een erkenning, zorgde dit er voor dat musea tegelijk bij verschillende overheden aanklopten voor subsidies. Bij de implementatie van het Cultureel-erfgoeddecreet (2008) werden er daarom eenduidige taakafspraken gemaakt die vastgelegd werden in een protocol van akkoord tussen de Vlaamse overheid, de provincies en de gemeenten over de uitbouw van een complementair cultureel-erfgoedbeleid. De Vlaamse overheid gaat daarbij (terug) enkel de instellingen van landelijk of internationaal belang subsidiëren. De subsidiëring van regionale en lokale cultureel-erfgoedactoren zijn nu taken die exclusief toekomen aan de provincies en respectievelijk de gemeenten. De middelen die de Vlaamse overheid tot 2008 toekende aan de regionale en lokale musea werden overgedragen naar de provincies en gemeenten.
Deze taakafspraken impliceren dat iedere overheid zich ten volle inzet voor de instellingen die zij ondersteunt. In 2009, het eerste jaar waarin deze taakafspraken geïmplementeerd werden namen de werkingssubsidies aan de Vlaamse ingedeelde musea toe met 2,7 miljoen euro, een stijging met 57%. Hierbij moet genuanceerd worden dat door twee andere maatregelen deze stijging minder groot is dan ze op het eerste zicht lijkt. Ten eerste omdat vanaf 2009 een compensatie voor de toepassing van het 1-euro tarief voor min 26-jarigen verrekend werd in de subsidiebedragen (1 miljoen euro). Ten tweede omdat vanaf 2009 de projectmatige werking van deze musea toegevoegd werd aan de werkingssubsidies; zij kunnen daarom geen projectsubsidies meer aanvragen.
Het blijft dan ook een uitdaging voor de volgende jaren om dit engagement verder in te vullen en in te zetten op de ondersteuning van musea. Momenteel kent de Vlaamse overheid aan de Vlaams ingedeelde musea een subsidie toe van gemiddeld 400.000 euro per instelling (tussen 226.000 en 735.000), wat neerkomt op ongeveer 16% van de gemiddelde werkingskost. Er is dus nog een weg te gaan vooraleer er gesproken kan worden over een volwaardige ondersteuning vanuit Vlaanderen.
Voor de (privaatrechtelijke) culturele archiefinstellingen is de situatie enigszins anders. In deze sector was de Vlaamse overheid historisch steeds de hoofdsubsidiënt (hier bedraagt de inbreng meer dan 80% van de totale subsidiëring). Dit verklaart dan ook waarom de subsidies in de archiefsector meer geleidelijk en minder sterk stegen in vergelijking met de andere sectoren. Uit de cijfers blijkt er een daling van 2008 naar 2009. De oorzaak van deze daling is echter dat een aantal organisaties die tot 2008 gesubsidieerd werden als (cultureel-thema-)archief, vanaf 2009 gesubsidieerd worden als landelijk expertisecentrum. Na correctie van dit fenomeen komt men tot een stijging van de kredieten van 26% (van 5,0 in 2005 tot 6,3 miljoen euro in 2009).
Verder is er ook een opvallende stijging bij de landelijke organisaties volkscultuur en de landelijke expertisecentra. Deze stijging wordt ten dele genuanceerd omdat een aantal archieven een doorstart maakten als expertisecentrum (cf. hierboven). Desalniettemin werden er binnen deze sector significante inhaalbewegingen gerealiseerd. Voor de sector volkscultuur was er een eerste inhaalbeweging in 2007. Met de opstart van het Cultureel-erfgoeddecreet kwam er een opnieuw een inhaalbeweging, zowel voor de landelijke organisaties volkscultuur als de landelijke expertisecentra. In totaal is er een stijging (na correctie) van 75% voor de periode 2005–2009.
Naast een facilitator is de Vlaamse overheid ook een actor in het cultureel-erfgoedbeleid. Binnen de Vlaamse overheid zijn er 4 eigen instellingen (KMSKA, Kasteel van Gaasbeek, Landcommanderij Alden Biesen en het M HKA). Tegelijk met de sector werden aan deze eigen instellingen ook financiële impulsen gegeven opdat zij zich ten volle kunnen ontwikkelen. De middelen voor deze instellingen stegen in de periode 2005–2009 met de helft. Het KMSKA wordt niet meegenomen in dit jaarverslag omdat het sinds 2009 een afzonderlijk Intern Verzelfstandigd Agentschap werd.
Tegenover de stijging van de werkingssubsidies staat een daling van de projectsubsidies. In 2009 waren de projectsubsidies gehalveerd tegenover 2005 (van 4,0 tot 2,1 miljoen euro). Dit was het resultaat van een bewuste beleidskeuze: tot en met 2008 konden organisaties bovenop hun structurele subsidie nog extra projectsubsidies aanvragen. Bij de implementatie van het Cultureel-erfgoeddecreet werd beslist om deze projectmatige werking te integreren in de structurele subsidies. Deze werkwijze biedt de instellingen een grotere financiële zekerheid, waardoor er op langere termijn gepland kan worden met een beperking van de administratieve lasten.
Het budget 2010 werd nogmaals gehalveerd tegenover dit van 2009 (een daling tot 1,1 miljoen). De daling in 2010 is een gevolg van de besparingen bij de Vlaamse overheid.
Op het gebied van topstukken en de collectie van de Vlaamse Gemeenschap deden zich in de periode 2005–2010 heel wat ontwikkelingen voor. Historisch was het collectiebeleid geconcipieerd als een instrument ter ondersteuning van beeldende kunstenaars. Dit had tot gevolg dat er een relatief groot aantal stukken aangekocht werden, maar met een eerder beperkt belang. Vanaf de jaren 1990 evolueerde dit beleid tot een instrument voor de versterking van de collectie(s) hedendaagse kunst in Vlaanderen. Het Topstukkendecreet bracht een nieuwe trendbreuk. Sindsdien wordt het “normale” collectiebeleid overgelaten aan de instellingen zelf. De Vlaamse overheid spitst zich enkel nog toe op aankopen van topstukken en sleutelwerken. Door de hoge venale waarde van dergelijke werken beschikken landelijke cultureel-erfgoedinstellingen niet over de financiële armslag om dergelijke werken aan te kopen. De Vlaamse overheid koopt deze daarom aan en geeft ze in langdurige bewaargeving aan de instelling in kwestie (zie intermezzo topstukken en sleutelwerken).
Het grootste deel van de beschikbare middelen werd dan ook herverdeeld naar het Topstukkenfonds dat in 2009 operationeel werd. Als inrichtende macht van het M HKA blijft de Vlaamse overheid nog de nodige kredieten ter beschikking stellen voor de aankoop van kunstwerken voor het M HKA.
De budgetten op het vlak van collectiewerking en topstukken bleven in de periode 2003–2010 relatief constant. Enkel in 2008 was er een sterke (éénmalige) stijging voor de aankoop van een aantal topstukken en sleutelwerken. In 2007 en 2008 werden ook een aantal topstukken aangekocht via het financieringsfonds voor éénmalige uitgaven (respectievelijk voor 1,5 en 1 miljoen euro). Deze bedragen zijn niet in het overzicht opgenomen.
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
WERKINGSSUBSIDIES | ||||||
STEUNPUNT | 1.420.000 | 1.438.000 | 1.564.000 | 1.830.000 | 1.807.000 | 1.770.000 |
MUSEA INGEDEELD BIJ HET VLAAMSE NIVEAU | 4.249.000 | 4.250.000 | 4.250.000 | 4.888.000 | 7.663.000 | 7.620.000 |
OPSTART 1-EURO MAATREGEL | 811.000 | |||||
ARCHIEVEN | 6.167.000 | 6.634.000 | 6.790.000 | 7.152.000 | 6.343.000 | 6.358.000 |
VLAAMSE ERFGOEDBIBLIOTHEEK | 75.000 | 300.000 | 285.000 | |||
SAMENWERKINGSVERBANDEN VOOR INTERNATIONALE PROFILERING VAN KUNSTCOLLECTIES | 100.000 | 365.000 | 520.000 | 460.000 | 450.000 | |
LANDELIJKE ORGANISATIES VOLKSCULTUUR EN LANDELIJKE EXPERTISECENTRA CULTUREEL ERFGOED | 583.000 | 583.000 | 1.000.000 | 1.093.000 | 3.019.000 | 2.867.000 |
PERIODIEKE CULTUREEL-ERFGOEDPUBLICATIES | 25.000 | 25.000 | 25.500 | 95.000 | 93.417 | |
CULTUREEL-ERFGOEDCONVENANTS MET GEMEENTEN EN DE VGC | 3.170.000 | 3.670.000 | 4.025.000 | 4.540.000 | 5.770.000 | 6.249.000 |
MUSEA INGEDEELD BIJ HET LOKALE NIVEAU | 138.000 | 175.000 | 175.000 | 75.000 | 72.846 | |
CULTUREEL-ERFGOEDCONVENANTS MET PROVINCIES | 1.140.000 | 1.140.000 | ||||
MUSEA INGEDEELD BIJ HET REGIONALE NIVEAU | 892.000 | 1.050.000 | 1.100.000 | 1.100.000 | ||
INSTELLINGEN VLAAMSE GEMEENSCHAP | 5.465.000 | 5.542.000 | 6.039.000 | 7.400.000 | 8.038.000 | 7.663.000 |
SUBTOTAAL WERKING | 21.946.000 | 23.430.000 | 25.333.000 | 29.609.500 | 34.710.000 | 34.568.263 |
PROJECTSUBSIDIES | ||||||
ONTWIKKELINGSGERICHTE PROJECTEN CULTUREEL ERFGOED | 3.706.000 | 3.622.000 | 3.258.000 | 3.808.000 | 1.818.000 | 754.333 |
INTERNATIONALE PROJECTEN CULTUREEL ERFGOED | 195.000 | 205.000 | 200.000 | 200.000 | 302.000 | 323.667 |
NIET-PERIODIEKE PUBLICATIES CULTUREEL-ERFGOED | 0 | 0 | ||||
GESCHIEDKUNDIGE PUBLICATIES | 84.000 | 87.000 | 82.000 | 82.000 | 30.000 | 29.150 |
SUBTOTAAL PROJECTEN | 3.985.000 | 3.914.000 | 3.540.000 | 4.090.000 | 2.150.000 | 1.107.150 |
FLANKERENDE MAATREGELEN | ||||||
SUBSIDIE VOOR DE ERFGOEDDAG | 249.000 | 249.000 | 249.000 | 251.000 | 252.000 | 240.000 |
SUBSIDIE VOOR DE WEEK VAN DE SMAAK | 250.000 | 250.000 | 200.000 | 200.000 | 200.000 | |
IMPULSSUBSIDIE M HKA | 94.000 | 500.000 | 500.000 | 500.000 | 500.000 | 500.000 |
SUBSIDIE AAN BEDEVAART NAAR DE GRAVEN AAN DE IJZER VZW | 50.000 | 50.000 | 50.000 | 50.000 | 200.000 | 190.000 |
SUBSIDIE AAN DE RAND VZW VOOR HET FELIXART MUSEUM | 75.000 | 75.000 | 75.000 | 102.000 | 104.000 | 98.000 |
SUBSIDIE AAN STUDIECENTRUM VOOR VLAAMSE MUZIEK VZW | 100.000 | 95.000 | ||||
SUBSIDIE AAN HET SINT-LUKASARCHIEF | 100.000 | 100.000 | 100.000 | |||
SUBTOTAAL FLANKERENDE MAATREGELEN | 468.000 | 1.224.000 | 1.224.000 | 1.203.000 | 1.356.000 | 1.323.000 |
COLLECTIE VLAAMSE GEMEENSCHAP | ||||||
BEHOUD EN BEHEER VAN DE COLLECTIE / UITVOERING VAN HET TOPSTUKKENDECREET | 340.000 | 344.000 | 420.000 | 426.000 | 541.000 | 367.000 |
DOTATIE AAN HET TOPSTUKKENFONDS | 102.000 | 564.000 | ||||
VERWERVING VAN KUNSTWERKEN EN CULTUURGOEDEREN (COLLECTIE M HKA) | 556.000 | 680.000 | 692.000 | 2.452.000 | 551.000 | 150.000 |
SUBTOTAAL COLLECTIE VLAAMSE GEMEENSCHAP | 896.000 | 1.024.000 | 1.112.000 | 2.878.000 | 1.194.000 | 1.081.000 |
ALGEMEEN TOTAAL | 27.295.000 | 29.592.000 | 31.209.000 | 37.780.500 | 39.410.000 | 38.079.413 |