6.4. Sociaal statuut van de (oudere) kunstenaars – aanvullend pensioen

De voorbije jaren kreeg de overheid meer en meer signalen vanuit de culturele sector dat de sociale en financiële situatie en daarmee de levenskwaliteit van sommige (bekende) kunstenaars op latere leeftijd gehypothekeerd wordt onder meer door de stijgende kosten voor gezondheidszorg en levensonderhoud.

Om de situatie van deze kunstenaars, die onder de bevoegdheid vallen van Paritair Comité 304, te verbeteren, werd op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd van cultuur op 3 december 2008 door de sociale partners van Paritair Comité 304 een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst gesloten houdende wijziging van het sectorplan voor een aanvullend pensioen voor het Paritair Comité voor het Vermakelijkheidsbedrijf. Deze CAO wijzigt de CAO van 15 juli 2005, gewijzigd door CAO van 28 september 2008 houdende invoering van een sectorplan voor een aanvullend pensioen. De CAO heeft tot doel om elke werknemer-kunstenaar te verzekeren van een aanvullend pensioen, samengesteld uit een jaarlijkse bijdrage van minstens 1,5% van zijn bruto jaarwedde - inclusief taksen, RSZ en innings- en beheerskosten- in een pensioenstelsel van het type vaste bijdrage.

De jaarlijkse bijdrage voor dit aanvullend pensioen wordt door de Vlaamse overheid ter beschikking gesteld en gestort aan het Sociaal Fonds voor de Podiumkunsten (SFP), dat de middelen zal verdelen over alle betrokken artiesten. In 2010 werd door de Vlaamse overheid voor het SFP een subsidiebedrag van 484.000 euro voorzien voor het werkingsjaar 2010.